Kinderen van Gijsbert (Gijsbrecht en NN van den Oever (X c-1):
XI a - 1 Josina de Cocq van Delwijnen
weduwe in 1548
huwt
Johan van Beynhem tot Boeckholt [Bocholt]
(zn.v.Pelgrim en Gertrud van Bronckhorst)
geb. overleden ca 1548
Josina ging na de dood van haar man naar Tiel en is in 1560 met haar kinderen teruggekeerd naar Bocholt. Zij koopt met haar kinderen een jaarrente uit het huis van Berndt ter Wege. Haar man Johan was bisschoppelijk richter binnen en buiten Bocholt.
Dit echtpaar had 3 kinderen:
Gisbert van Beynhem tot Bocholt, schepen aldaar van 1575 tot 1579. Hij huwt 2 keer. Zijn eerste huwelijk was met Elisabeth van Beynhem, Mathijsdr. Zijn tweede echtgenote was Henrica ( van den ) Bongart.
Getrud van Beynhem tot Bocholt, overleden 1616, gehuwd met Alart Hackfort.
Johan van Beynhem tot Bocholt, overleden 1610, gehuwd met Gijsberta van Beynhem, Mathijsdr., vrouwe van den Appelenburg, daarmee beleend in 1611, overleden 4 april 1614 en begraven te Tiel.
(NL.1968,kolom 253-260).
Bocholtse bruidskist ca. 1520/30 in het Nijmeegs Museum 'Commanderie Sint Jan' met de wapens van de families Van Beynhem, Schenckinck, De Cocq van Delwijnen, Van Meeckeren.
Foto: 'Commanderie Sint Jan' te Nijmegen.
XI a - 2 Petronella de Cocq van Delwijnen
Geboren 1521, overleden .......?
huwt ca 1543
Frederik van Zuylen van Harmelen
(zn.v.Dirck en Maria van Renesse van Zeist en Kersbergen)
geb. ....? overleden 1572
Frederik wordt beschreven in de Staten van Utrecht ca 1540. In 1541 wordt hij beleend met de hofstat te Harmelen. (Jrb.CB.1986,p.86).
Hofstat Harmelen
Van Petronella is een post der stadsthesauriersrekening van de stad Leiden bekend over de jaren 1568-1569 en die luidt als volgt:
“Den III oct. joncfr. Pieter de Cocq van Delweynen Gijsbrechtsdr. ‘t Uytrecht vercoft ao LIX out acht ende dertich jaeren, CLL”. Haar kwartieren waren: [Uit 1e huwelijk van vader met ... van den Oever].
1. Cocq van Delwijnen 2. Van den Oever
3. Cuyck van Meteren 4. Egmond
1 en 2: vader en moeder
3 en 4: de grootouders resp. van vader- en moederszijde.
In kasteel De Haar te Haarzuylens staan de namen van bovengenoemd echtpaar Petronella en Frederik vermeld en wel op de 3e plafondbalk aan de raamzijde in de wapenkamer.
(Château de Haar à Haarzuylens, door Frans Luyten, 1907).
Hun dochter, Theodorica van Zuylen van Harmelen, huwde met Maximiliaen van Baexen, die in het huwelijk trad met Johanna van Zuylen van Nijevelt. (Jrb.CB.1986,p.84).
Kasteel De Haar te Haarzuylens
Kinderen van Johan x 1. Heilwig van Gijselaer x 2. Anna de Ruyter (X e-1):
XI b - 1 Adriaen de Cocq van Delwijnen volg XII a - 1
geb. ca 1537? overl. 17-5-1605
huwt 1558/59
1. Maria van Brakel
(dr.v.Joost en Belia van Riebeeck), in 1558
weduwe van Joachim van Giessen.
geb. overleden 1569
hertr. ( huwelijksvoorwaarden 1570 )
2. Maria van Hemert
(dr.v.Frederik,heer van Wadenoyen en Hilleken van Zuylen)
geb. 1550 overleden 27-10-1614
Op 7 juni 1551 wordt Adriaen beleend met de hofstad te Delwijnen, een erfenis van zijn vader Johan, waarvan hij op 19 oktober 1557 de eed vernieuwt.
“een huys ende hofstat, gelegen in den gerichte van Delwijnen, met sijnen utersten cingelgrave, item 3 ½ mergen lants, daerbij ende bij der gemeyner straten gelegen, geheiten den Nyencamp, item 3 ½ mergen lants in den gerichte van Delwinen op der gemeynte, roerende an d’een sijde wilner Arnt Cocks uuterste cingelgrave ende den lande geheyten Oeverrijcke, daer die capel op staet, ende an d’ander sijde die gemeyn strate, tot eenen Zutphenschen rechte”. (Geld.leenreg.nr.302a).
Door zijn tweede huwelijk met Maria van Hemert kreeg hij het vruchtgebruik van de heerlijkheid Wadenoyen, welk bezit zij op haar beurt 15 april van haar vader Frederik had geërfd.
“een huis ende hofstat met allen sijnen getimmer, patingen ende tobehoor, met den dallixen gericht to Wadenoyen, 4 mergen op de Henich an de Auwelinck, streckende van der weteringe tot den Hemertschen grave, 4 mergen, an den huse to Wadenoyen gelegen, 4 mergen op de Auwelinck, boven beneven erve Henrix van Hemert, beneden an erve Gerrit Janszoon, 5 mergen op den Brewaert, boven an erve Henrix van Helsem, beneden an der vicarien lant; noch op den Brewaert 5 ½ mergen, boven ende beneden an erve Cornelis Lamberts, met den leenmannen, daerto gehorende ..” (Geld.leenreg.nr.239).
Adriaen wordt 7 oktober 1552, door Adriaen van Herlaer van Merwijck, beleend met de helft van een tiend op de ringelmeer, dat hij heeft geërfd van zijn vader Johan de Cocq van Delwijnen en waarvan Alairt van Haeften de andere helft bezit. (Mac.reg.nr.78).
Adriaen was lid van de Ridderschap van Nijmegen van 1565 tot aan zijn dood in 1605. Al spoedig werd hij in 1571 als gecommitteerde naar Brussel en op 20 maart 1579 naar Antwerpen afgevaardigd om met aartshertog Matthias van Oostenrijk te spreken over de toestand en het welzijn van het gewest. In datzelfde jaar schreef de Spaansgezinde gouverneur van Tiel, Andries van Anderlecht, op 12 mei een brief aan de heren van de Gelderse Rekenkamer te Arnhem, waarin hij mededeelde, dat hij de heer de Cocq een zeer rijk en verstandig edelman vond en hem geschikt achtte en bereid had gevonden om, in plaats van de heer Vijgh, als ambtman van de Nederbetuwe op te treden. Dat hield onder meer in, dat hij de verbeurd verklaarde goederen zou administreren. Zijn bekwaamheid en zijn relaties zullen bij de stadhouder en koning Philips II van Spanje de doorslag hebben gegeven om hem op deze moeilijke post te benoemen. (Ned.Her.1889,p.27; G.v.Hasselt, St.v.de Vaderl.Historie,IV,p.79 en 82).
Adriaen, zoon van Johan en Heilwig van Gijselaer, opvolger van Johan van Asperen en van Vuren in het ambtmanschap, kreeg op 12 augustus 1576 zijn benoeming als ambtman. De Ridderschap maakte bezwaren tegen zijn benoeming, maar zoals eerder gezegd, zijn bekwaamheid en zijn relaties hebben de doorslag gegeven om hem op deze moeilijke post te benoemen.
Op de algemene Gelderse Landdag te Arnhem, gehouden op 20 maart 1579 werd Adriaen de Cocq van Delwijnen afgevaardigd naar Antwerpen.
“Durchluchtichste, Hoechgebaren Furst, genedichster Heer! Onsen (f)sunst vermoeghen Sy U.F.D. ieder tit voir aenbereidr, und daer nae foeghen U.F.D. tho weten, hoe dat wij achtervolgende derselver Schrievent in dato den XXII. February op eynen generalen alhier gehaldenen Lantdach afgeveerdicht und deputiert hebben Heeren ..... van weegen des quartiers Nymmegen, ......Adriaen dye Cock van Delweynen, Hern tot Wadenoyen, .... omme aldair by den Staaten generael then Syne in den selven Schrievent gementioniert sich to verfeugen, tot nut ende welfaeren des algemeynen Vaderlants to helpen raidslagen ende resolvieren; Biddende seer dienstlick dat U.F.D. denselven als onse eygene personen gelove wyllen geeven. Durchluchtigste Hoechgeboren Furst genedichster Heer, wy bidden die Almechtige Godt wyl U.F.D. in gelucksalige Regierongh langhe erholden und gesristen (gefris(f)ten); uyt Arnhem ende mytter Selver Stat secreet segel (dat wy dit maeill hiertoe gebruicken) befesticht, den Xxe Marty Anno 79”. (Stukken van de Vaderlandse Historie IV,79/80).
“Reyse in Brabant tot Antwerpen”
“............wesende sint tot Antwerpen den 11e Aprilis 79. Ende sint ancommen Heer ......
Van weegen des Nymeegschen Quarttiers ........ Adriaen die Cock van Delweynen Heer tot Waedenoyen”.
(Idem, pag.81/82).
Adriaen kwam 11 april 1579 in Antwerpen aan. De reis duurde in die tijd veel langer dan tegenwoordig. Als hij de 23e vertrok heeft hij er 20 dagen over gedaan. Als ambtman was Adriaen tevens dijkgraaf. Zijn stiefzoon, Joost van Giessen (uit het huwelijk van zijn eerste vrouw Maria van Brakel met Joachim van Giessen) volgt hem in dit ambtmanschap op.
Op 15 september 1558 stelt Philips II koning van Spanje etc. hertog van Gelre, in een oorkonde vast, dat Adriaen de Cocq van Delwijnen als man en voogd van Maria van Brakel de leeneed heeft vernieuwd van de halve grote tiend te Brakel, waarvan de heer van Poederoyen de andere helft bezit en dat Maria van Brakel vervolgens aan haar man Adriaen hiervan het vruchtgebruik heeft toegekend.
Op 2 januari 1560 maken Johan van Rossem, heer van Poederoyen en Meynerswijk en Caspar Torck, leenmannen van koning Philips II, in een oorkonde bekend, dat Adriaen en zijn gade Maria van Brakel, krachtens octrooi van de koning 16 december 1558 bij uiterste wil beschikken over hun beider leengoederen, waarbij Adriaen aan zijn vrouw Maria van Brakel, krachtens consent van de leenheer, Adriaen van Herlaer van Merwijck, 15 mei 1559, het levenslang vruchtgebruik toekent van de halve grote tiend te Delwijnen op de Ringmeer en bepaalt, dat deze tiend zal vererven op de oudste zoon uit hun huwelijk en bij ontbreken daarvan op de oudste dochter en bij ontbreken daarvan op de rechtstreekse erfgenamen van Adriaen, waarbij Maria, krachtens octrooi van 15 september 1558, aan Adriaen het vruchtgebruik toekent van een halve grote tiend te Brakel, waarvan de heer van Poederoyen de andere helft bezit en bepaalt, dat deze tiend zal vererven op de oudste zoon uit hun huwelijk, bij ontbreken daarvan op de oudste dochter en bij ontbreken daarvan op de oudste zoon resp. dochter uit haar eerste huwelijk met Joachim van Giessen.
(Geld.leen(277)p.614;(Mac.inv.nr.1279.Reg.nr.80).
Bij de boedelscheiding tussen Adriaen en de erven van Maria van Brakel zijn aanwezig Johan van Riebeek de oude, Johan van Riebeek de jonge, Frederik van Hemert, heer van Wadenoyen, [schoonvader van Adriaen], Thomas van Scherpenzeel, [schoonvader van Joachim de Cocq van Delwijnen (zn.v.Adriaen en Maria van Brakel)]. Frederik van Doirn en Frans Caell, als vrienden en verwanten van Hugho van Giessen, vader en voogd van Joest van Giessen, Gijsbert van Giessen, Josina van Giessen en Theodora van Giessen, kinderen van wijlen Joachim van Giessen en Maria van Brakel, enerzijds en Otto Pieck, heer van Tienhoven, Johan Pieck, Willem de Cocq van Delwijnen [broer van Adriaen] en Arnt de Bije, als vrienden en verwanten van Adriaen de Cocq van Delwijnen en Joachim de Cocq van Delwijnen, zoon van Adriaen voornoemd en Maria van Brakel, anderzijds.
Zij maken een scheiding van de goederen, door Joachim van Giessen en Maria van Brakel nagelaten en door Adriaen de Cocq van Delwijnen aangebracht en verkregen, waarbij aan Joost, Gijsbert, Josina en Theodora van Giessen worden toebedeeld een aantal landerijen onder Giessen, Honswijck en Weerdthuysen en elders in het land van Altena, w.o. 25 morgen genaamd ‘dat Creynenvelt’. Voorts 18 morgen boomgaard enz., enige landerijen en tijnsen onder Brakel en de hoofdsom van een lostijns onder Boemel, aan Adriaen de Cocq van Delwijnen een huis, met 26 morgen land met een jaarlijkse opbrengst van 52 gulden en een tijns in het land van Altena en onder Worichem, enige lostijnsen onder Rumpt en landerijen onder Delwijnen (10 morgen) en aan Joachim de Cocq van Delwijnen landerijen en een huis in het land van Altena (12 morgen) en een bedrag van 332 gulden en 10 stuivers, hem door zijn vader uit te betalen, van welke scheiding uitgezonderd blijft de Leechelantsche tiend te Brakel, die ingevolge de huwelijkse voorwaarden aan Adriaen in vruchtgebruik en aan Joachim in eigendom toekomt, echter met dien verstande, dat Joachim de Cocq van Delwijnen en zijn vader Adriaen aan Josina en Theodora van Giessen 700 gulden uit deze tiend zullen uitkeren, terwijl de erfpacht, rustend op de Hogelantsche tiend, voor rekening van Joost van Giessen komt, evenwel Adriaen en Joachim zullen bijdragen in de aflossing van een gedeelte van deze tiend, dat aan het huis van Brakel in pand is gegeven.
(Mac.inv.nr.912,reg.nr.84).
Op 1 februari 1568, het jaar van het uitbreken van de 80-jarige oorlog met Spanje, stellen Adriaen de Cocq van Delwijnen en zijn tweede echtgenote Maria van Hemert hun huwelijksvoorwaarden vast. Hierbij zijn aanwezig de broers van Adriaen, t.w., Willem, Dirk, Gijsbert en Arnt de Cocq van Delwijnen en Catharina, zuster van Adriaen, gehuwd met Albert van Hoogwoude. Namens de bruid waren aanwezig Hanrick en Otto van Hemert [oom van de bruid], Gijsbert van der Horst, Hubert van Boxmeer en Hanrick van Holt. Bruidegom en bruid brengen alle goederen in die zij op dat moment bezitten. Adriaen kent Maria van Hemert een lijftocht toe, groot 250 gulden brabants per jaar, alsmede een morgengave [bruidschat in de morgen na het huwelijk aan de vrouw gegeven] bestaande uit een bedrag van 500 gulden en enige gouden sieraden, terwijl Joachim de Cocq van Delwijnen, zoon uit zijn eerste huwelijk met Maria van Brakel, afstand zal doen van een tiend op Delwijnen in ruil voor een huis, hof, boomgaard hopland en 6 morgen land te Delwijnen. (Mac.inv.nr.913,reg.nr.89).
In de roerige tijd van de 80-jarige oorlog is ook huis en hof van Adriaen de Cocq van Delwijnen niet gespaard gebleven. Ik lees hierover het volgende:
“Op dessen dach [4 september 1574] toech Ariaen Vyech*, cappitein te Gorcum, omtrent mit tweehondert scutten, heeft aen brandt gesteecken het hoff ende huysinge te Wadenoyen,
toebehoirende Joncker Adraen de Cocq, Heer tot Delwijnen, wairmede hem geschyeden eenen grooten schaede, overmidts dat hij nu aengevoort hadde alle zijn coorn ende gewas, hetwelck geenen cleynen prijs weerdich was. Wairomme dat men dessen goden edelman aldus uutgericht heeft, connen by aventuren sommigen wel mercken’. (Opgemaakt in het dagboek van l’Agarge, een priester in het leger van Hierges, dat Zaltbommel belegerde maar het niet voor de koning kon veroveren). (Uit: De Blokkade van Zaltbommel in 1574, beschreven in Gelre Werken 16(1925)p.76).
*Adriaan Vijgh, gouverneur van Gorcum 1573, drost van het land van Arkel in 1574, kapitein, (zn.v.Klaas en Anna van Gelre (bastaarddochter van Karel van Gelre en Maria van Zuydersteyn), geboren na 1520, overleden 1581, gehuwd 1565 met Hadewig van Rossem (dr.v.Adriaan en Petronella van Riemsdijck), overleden 1602.
(Rp.v.N.,pag.146).