Pas op 22 september 1729 betaalde de toenmalige erfgename, Antoinette von Eltz, maar liefst 36000 Brabantse guldens terug als delging van een schuld, die Ferdinand von Inn- und Kniphausen in 1680 was aangegaan. Ook betaalde zij nog eens 18000 Brabantse guldens om het verloren gegane tijnsrecht op een klein gedeelte van de goederen terug te winnen. (Zie pagina 87).

 

Dat de schuld werkelijk werd terugbetaald staat buiten twijfel, want later verlangden de erfgenamen Von Eltz ook dit bedrag van de erfgenamen bij de koper van Vogelsanck in een proces terug. (Arch.Vogelsanck).

 

Maar aan wie werd de schuld terugbetaald? In de akte van 1729 komt de naam “Seigneur Comte de Welderen” enkele keren voor. Zijn voornaam wordt niet genoemd en bovendien waren de rechtstreekse erfgenamen van Adriaen de Cocq van Delwijnen, te weten zijn edchtgenote waren de rechtstreekse erfgenamen van Adriaen de Cocq van Delwijnen, te weten zijn echtgenote Anna van Gendt en hun zoon Johan de Cocq van Delwijnen, inmiddels ook overleden. Anna van Gendt in of vóór 1714 en hun zoon Johan 26 december 1724.

 

Johan van Welderen, die als gemachtigde voor Johan de Cocq van Delwijnen optrad in het proces tegen Johan Frederik van Elter-Autel, overleed enige maanden eerder op 24 juli 1724. De genoemde “Comte de Welderen” is een zoon van bovengenoemde Johan van Welderen. Bernard graaf van Welderen werd geboren in het jaar 1700 en overleed te Nijmegen 10 maart 1770. Hij was ambtman van Nederbetuwe, stadhouder van de lenen en voogd van het land van Valkenburg. Hij was in 1729 ambassadeur in Engeland. Hij huwde te Heumen 29 september 1722 Genoveva Maria van Steenhuys (dr.v.Walraad en Lucretia van der Noot), geboren 1705 en overleden 12 november 1774. (Rp.v.N.p.339,369).

 

Bovengenoemde Bernard van Welderen nam de zaak van zijn overleden vader Johan van Welderen over in het proces tegen de erfgenamen van Ferdinand von Inn- und Kniphausen en Vogelsanck. Pas in het jaar 1729 werd de schuld terugbetaald aan bovenvermelde Bernard van Welderen door de toenmalige erfgename van Vogelsanck, Antoinette baronesse von Eltz van Vogelsanck.

 

Maar wat heeft Bernard van Welderen met het geld gedaan? Heeft hij het geld aan de wettige erfgenamen uitbetaald en wie waren deze erfgenamen?. Zoals eerder gezegd, Johan de Cocq van Delwijnen overleed kinderloos op 26 december 1724 te Wadenoyen. Zijn wettige erfgenamen waren de kinderen van zijn zuster Adriana Maria, die met Reinier van Haeften was gehuwd, te weten,

 

-          Adriana Margriet van Haeften, ongehuwd

-          Walraven van Haeften, geboren 25-10-1683, overleden zonder kinderen 30-9-1746

-          Barthold van Haeften, geboren 19-9-1692, overleden te Nijmegen op 10-12-1772.

            Hij was op 23-9-1719 gehuwd met

            Margriet van Lynden, geboren 26-3-1700 en overleden op 26-7-1761.

            Dit echtpaar had 10 kinderen.

 

Of bovenvermelde erfgenamen het geld van Bernard van Welderen hebben ontvangen is nog onbekend. Het archief  van de Familie Van Haeften zou opheldering kunnen geven.

 

Na zijn vertrek uit de stad Tiel verkoopt Bernard van Welderen in 1750 het ambtmanshuis aldaar, dat hij van zijn vader Johan  van Welderen had geërfd.

 

Zijn zoon Walraad graaf van Welderen huwt te Den Haag in 1759 met Anna Whitwell (dr.v.William en Anne Griffin) en emigreert naar Engeland. Hij overleed te Londen op 15 juni 1807 als laatste van zijn geslacht (Rp.v.N.).

 

Hier volgt een uittreksel of samenvatting van de originele akte van 1729 van het proces, gepasseerd te Aken:

 

 

 

 

Cejourd’huy du mois [d’aoust le =doorgestreept] de 7bre 1729:

Comparurent personellement pardevant Moy Nottair soubsignes et des temoins embas denomes: Messire Jean Anthoine Baron d’Eltz grand Croix de l’ordre militair de Saint Louis, Colonel d’infanterie au pied allemand au service de sa Majesté tres Chretienne, et Brigardier de ses armees, sique faisant partye pour noble et genereuse Dame Madame la Baronne d’Eltz sa soeure, Dame de Vogelsang et autres lieux d’une parte, et [tres Noble et puissant Seigneur Messire N.=doorgestreept] son excellence le Comte de Welderen deputé ordinair des estats generaux en Angleterre d’autre parte. La meme il at esté remontré comme feu Messire le Comte d’Autel vivant gouverneur de Luxembourg auroit soutenu proces pardevant la noble sale de Curenge contre feu noble Seigneur de Cock, Delwijnen et ensuitte contre feu feu Monsieur  le pere dudit Seigneur second comparant, pour et a raison de la somme de 4800 escus ou autrement de douses mils florins monoye d’Hollande, avec les interests annuels, a six  et ¼ par cents, depuis le 30 juillet 1681; relativement au chirographe donné oar feu Monsieur le Baron de Kniphausen et de Vogelsang, a la date du 30 juillet 1680 audit Seigneur Cock Delwijnen, le dit chirographe realisé a la Sale de Curenge le 20 9bre 1708; lequel proces, ensuitte resumé par laditte Dame Baronne d’Eltz dame de Vogelsang, sique heritiere de feue Mademoiselle la Comtesse d’Autel, auroit eté si avant poursuivit  que laditte Sale de Curenge auroit porte sentence en faveur dudit  Sgr de Cock Delwijnen, ou ses representans, conformee par apres  en instance d’apel et de restitution par la Chambre imperialle de Wetzwlart en execution de laquelle le pardevant la meme Sale de Curenge, qu’il, que pour prevenir les suittes, et eviter l’eviction de laditte terre et seigneurie de Vogelsang, et dependances, le dit Seigneur  Baron d’Eltz en qualité ditte , at esté si deliberé et  avisé qu’au moyen et parmy la somme de 9000 escus tant pour deniers capitaux que pour touts arierages intersts et raete du tem’passes a cejourd’huy, laquelle somme at esté  la meme reellement et en ma presence et des temoins comptee numerée et delivrée par le dit Seigneur Baron d’Eltz audit Seigneur Comte de Welderen present la recevant a son entier contentement . Lequel dit Seigneur Comte de Welderen at la meme remporté sus en main de moi le dit nottair ce recevant au prfit de laditte Dame Baronne d’Eltz. pour laquelle le dit Seigr Baron d’Eltz son frere a esté present et acceptant la vesture qu’il portoit de laditte rente capital et interests a titre que dessus, constituant et surroguant par le dit Seigneur Comte de Welderen laditte dame baronne d’Eltz, pour laquelle le dit Seigneur baron son frer est encor present et acceptant, du tout et par tout, ens ses droits lieux et places, actions et degreitz, tant au regard dudit capital de 4800 escus, qu’au regard de touts canons resutants de laditte  obligation du 30 juillet 1680, et touts autres droits assessoirs, rien reservé ny exepté, pour par laditte Dame Baronne d’Eltz, ses heritiers representants et ayant causes, user profiter et se servir in rem propriam, des dits droits cédes, et comme ils trouveront convenir (en marge: N: B: une obli) voir qu’a l’egard des frais arrivés, a l’occasion dudit proces  pardevant laditte Sale de Curenge, le dit Seigneur Baron d’Eltz en qualité ditte [deverat encor les payer a l’entiere indemnité du dit Seigneur Comte de Welderen=doorge-streept] se charge de les payer. Ceux arrivés a la Chambre Imperialle de Wetzelart estant hinc inde  comparentes*) et pour le premier renouveller et realiser pardevant touttes courtes et justices  que besoing serat, et ou il conviendrat , les Seigneurs comparants ont  commis  et authorisés touts porteurs de cette et de son double authentique, et chaqun d’eux solidair, ce fait et passé, a Aix la Chapelle en 7bre 1729

 

 

*) In de kantlijn 2 opmerkingen:

    Les 2 obligations originelles

    le pouvoir, au pied de la surrogation.

 

Van het oud-Frans overgezet in de Duitse taal:

 

Heuten, den ... [August=doorgestreept] September 1729:

Erschienen persönlich vor mir unterzeichnetem Notar und unten genannten Zeugen, Herr Johann Anton Baron von Eltz, Groskreuz des Militärordens Saint Louis, Oberst der deutschen Infanterie zu Fus im Dienst seiner allerchristlichsten Majestät und Brigardier seiner Armeen, handelnd im Namen der edlen Dame, Frau Baronin von Eltz, seiner Schwester, Herrin von Vogelsang und anderen Ortschaften, einerseits, und [der hochedle und gestrenge Herr, Herr N.=doorgestreept] seine Exzellenz der Graf von Welderen, gewöhnlicher Gesandter der Staten Generaal in England, andererseits. Daselbst wurde vorgebracht, wie Herr Graf von Elter, zu Lebzeiten Gouverneur von Luxemburg, vor der Mannkammer Kuringen einen Prozes gegen den verstorbenen edlen Herrn de Cock Delwijnen und anschliesend gegen den verstorbenen Herrn Vater des genannten zweiten Komparanten geführt habe, für und wegen der Summe von 4.800 Talern oder anders von 12.000 holländischen Gulden, mit den jährlichen Zinsen zum Zinsfus von 6¼ % seit dem 30. Juli 1681; auf Grund  einer eigenhändigen Handschrift, ausgestellt durch den verstorbenen Herrn Baron von Kniphausen und von Vogelsang am 30. Juli 1680 an den genannten Herrn Cock [von] Delwijnen, und dieselbe realisiert bei der Mannkammer Kuringen am 20. November 1708; welcher prozes  danach übernommen  durch die genannte Frau Baronin von Eltz, Herrin von Vogelsanck, als Erbin der verstorbenen Fräulein Gräfin von Elter, weiter fortgeführt worden wäre, das die genannte Mannkammer Kuringen ein Urteil zugunsten der Herrn de Cock Delwijnen oder seiner Vertreter gefällt habe, weches später in der Berufungsinstanz beim  Reichskammergericht in Wetzlar bestätigt worden sei, in Ausführung desselben der genannte Herr Graf von Welderen sich wieder an die Mannkammer Kuringen gewandt habe, um die Sache weiter zu verfolgen, und genannter Herr Baron von Eltz in genannter Eigenschaft, um die gerichtiliche Ausstosung aus dem Land und der Herrschaft  Vogelsang und dereen Zubehör zu vermeiden, sich entschlossen habe, die Summe von 9.000 Talern, sowohl für die Hauptsumme als auch für alle bis zum heutigen Tage aufgelaufenen Zinsen zu Zahlen, welche Summe hierselbst und in  meiner und der Zeugen Gegenwart durch den Herrn Baron von Eltz dem genannten anwesenden  und sie annehmenden Herrn Grafen von Welderen zu dessen voller Zufriedenheit vorgezählt und ausgezahlt wurde. Darauf hat der genannte Herr Graf von Welderen hierselbst die Belehnung , die er wegen der genannten Rente in Kapital und Zinsen wegen des Voraufge-gangenen besas, in meine des annehmenden Notars Hand übergeben zugunsten der genannten  Frau Baronin von Eltz, für die der genannte Herr Baron von Eltz anwesend war und akzeptierte, indem der genannte Herr Graf von Welderen die genannte Frau Baronin von Eltz, für die der genannte Baron ihr Bruder noch anwesend ist und akzeptiert, in alle Rechte und Aktionen  an seine Stelle einsetzt, sowohl was das  genannte Kapital von 4.800 Talern als auch  von Eltz, für die der genannte Baron ihr Bruder noch anwesend ist und akzeptiert, in alle seine Rechte und Ationen an seine Stelle einsetzt, sowohl was das genannte Kapital von 4.800 Talern als auch alle verflossenen jährlichen Zinsen aus dem Schuldschein  vom 30.Juli 1680 betrifft, und in alle anderen zusätzlichen Rechte ohne Ausnahme, damit die genannte Frau Baronin von Eltz, ihre Erben, Vertreter und Rechtsnachfolger sich dieser übertragenen Rechte als ihr Eigentum nach Belieben bedienen sollen. Was die durch den genannten Prozes vor der Mannkammer Kuringen verursachten Kosten betrifft, so [soll =doorgestreept] über-nimmt der genannte Herr Baron von Eltz  in seiner genannten Eigenschaft [diese noch zur völligen Entschädigung des genannten Herrn Grafen von Welderen bezahlen=doorgestreept] diese zu bezahlen. Die vor dem Reichskammergericht in Wetzlar entstandenen Kosten verbleiben des Weiteren den Komparenten*), und um für den ersteren zu erneuern und realisieren vor allen Instanzen und Gerichten, wo nötig und wo man will, haben die Herren Komparenten alle Vorzeiger dieses Aktes und seines Doppels, und jeden von ihnen solidarich, ermächtigt. So getätigt zu Aachen, im September 1729.

*) Hier 2 Randbemerkungen:

     Die beiden Original-Schuldscheine

     Die Vollmacht am Fuse der Übertragung.

 

(Arch.Vogelsanck nr.110)

 

 

Vertaling:

 

“Heden in de maand (augustus, doorgestreept) september 1729 verschenen  persoonlijk voor mij, notaris, de ondergetekende getuigen:

 

De heren Jean Anthoine, Baron van Eltz, Grootkruis van de Militaire Orde van St. Louis, Kolonel van de Duitse infanterie te voet in dienst van Zijne Zeer Christelijke Majesteit en brigadier van zijn legers, handelende namens enerzijds de edele dame, mevrouw zijn zuster Baronesse van Eltz, vrouwe van Vogelsang en andere plaatsen, anderzijds zijne excellentie de graaf van Welderen, gewoon afgevaardigde van de Staten Generaal in Engeland.

 

Aldaar werd aangetoond, hoe wijlen de graaf van Autel, tijdens zijn leven gouverneur van Luxemburg, een proces zou hebben gevoerd voor de edele zaal van Curenge (Kuringen)* tegen wijlen de edele heer de Cock [van] Delwijnen en aansluitend tegen de overleden Heer, vader van de genoemde, als tweede verschijnende, omtrent het bedrag van 4800 écus of, anders gezegd, van 12.000  Hollandse florijnen, met de jaarlijke rente van 6¼% vanaf 30-7-1681.

 

Op grond van een eigenhandig geschreven verklaring van wijlen de baron van Kniphausen en van Vogelsang, gedateerd 30.7.1680 aan de Heer de Cock van Delwijnen, opgemaakt  in  de Zaal van Curenge op 20 november 1708; welk proces, vervolgens voortgezet door barones van Eltz, Vrouwe van Vogelsang [Vogelsanck], als erfgename van wijlen de gravin van Autel, deed de Zaal van Curenge uitspraak ten gunste van genoemde Heer de Cock van Delwijnen, of zijn vertegenwoordigers, hierna bevestigd in hoger beroep door de Keizerlijke Kamer van Wetzlar, ter uitvoering waarvan de genoemde graaf van Welderen, tweede comparant, zich weer tot de leenkamer van Kuringen heeft gewend, om de zaak verder te vervolgen en genoemde Heer baron van Eltz in genoemde hoedanigheid, om de gerechtelijke uitzetting uit het land en het huis Vogelsang en toebehoren te vermijden, besloten heeft het bedrag van 9000 écus zowel voor de hoofdsom als voor de achterstallige renten tot nu toe, welk bedrag werkelijk hetzelfde is geweest en in aanwezigheid van mijzelf en de getuigen  geteld en uitbetaald door genoemde heer baron van Eltz aan de heer graaf van Welderen, die het bedrag tot volle tevredenheid ontving.

 

Dezelfde graaf van Welderen heeft via mij, notaris, overhandigd, aan genoemde baronesse van Eltz, waarbij haar broer baron van Eltz aanwezig was, het kapitaal en de renten, terwijl graaf van Welderen genoemde barones van Eltz en genoemde baron haar broer aanwezig is en accepteert voor eens en altijd alle rechten en handelingen in zijn plaats, zowel wat het genoemde kapitaal van 4800 écus alsook wat alle vroegere jaarlijkse renten uit het schuldbewijs van de 30e juli 1680 betreft en in alle andere bijkomende rechten, zonder uitzondering, opdat de genoemde Vrouwe, Baronesse von Eltz, haar erfgenamen, vertegenwoordigers en rechtsopvolgers zich van deze overgedragen rechten als haar eigen-dom naar believe zal bedienen.

 

Wat de door het genoemde proces voor de Edelkamer Kuringen veroorzaakte kosten betreft, neemt de baron van Eltz in genoemde hoedanigheid op zich om deze kosten te zullen betalen, tot volledige schadeloosstelling van de graaf van Welderen.

 

De voor de Keizerlijke Kamer van Wetzlar ontstane kosten blijven verder voor de in rechten verschijnende partijen, en om voor de eerstgenoemden  te vernieuwen en te realiseren vooraf alle instellingen en rechtbanken, zo nodig en zo men wil, hebben de Heren Comparanten alle aanbieders van deze akte en zijn duplicaat kunnen tonen en ieder voor zich afzonderlijk voor allen en het geheel te machtigen.

 

Gedaan en verleden te Aken in september 1729”.

 

*(Kuringen, (Frans: Curange), plaats in Belgisch Limburg, aan de Demer en het Albertkanaal. In de Middeleeuwen en tot 1797 was de “Zaal van Kuringen” een feodaal gerechtshof in een thans verdwenen kasteel, waar vóór 1366 de graven van Loon, daarna de Luikse prins-bisschoppen zetelden. (Uit: Winkler Prins Encyclopédie, 6e druk, 1951).

 

 Toch blijft de vraag nog steeds overeind bij wie uiteindelijk het geld is terechtgekomen. Wie zijn de personen, die het kapitaal hebben ontvangen? Waren dat wettige erfgenamen van wijlen Johan de Cock van Delwijnen? ( Tezijnertijd moet het onderzoek worden voortgezet! )


vorige paginavervolg generatie XII