Barthold van Gent |
( mogelijk ) Elisabeth van Giessen |
( foto's Iconograpisch Bureau , Den Haag )
Hier volgen enkele brieven door Adriaen de Cocq van Delwijnen geschreven:
(Aan zijn moeder Adriana van Beynhem, 1638)
“Aen Mevrou van Wadenoden tot Wadenoden.
Mevrou mijn Seer edele moeder,
Dit briefke sal nergens anders toe diene als u edele te versekere van mijn ghesonthijt, en van de indispositie van Mons. Winsen, dewelcke in een prikel van sterven is gheweest maer wort nu een wijnich beter (Godt sijt ghedanck) van de doctore bevonde, ick heb het terstont door mijn schrijvens doen wete aen Mons. Fronesteijn sijn neef die niet ghemankeert en heeft om terstont hier te kome daer ick wel blijde om ben ende sal al doen tot sijnder ghesontheijt het ghene mij moghelick sal sijn, ghelijck ick oock aen den heer van Hooijncop gheschreve heb, ick ben van mijning gheweest om mijn naer een ander stadt te begheve maer nu wel ghenootsacht ben voor de Siecht van Mons. Winse om hier te blijve noch een tijt lang. Ick sal Godt bidde dat hij u edele altesame een langhe ghesonthijt gheve.
Ick bid u edele wilt mij excusere aen mui [tante] van Urck 1) door een briefke dat ick nu geen tijt en heb, ick sal niet mankere met den eerste aen haere te schrijve, ondertusse verwachtende u edele schrijvens hetwelcke ick in lange tijt niet ontfange en heb ende enighe nieuwe tijdinge sal ick blijve
u e onderdanighe soon en dienaar Adriaen de Cock van Delwijnen”.
[P.S.]
“U e moet mijn excusere als dat ick niet meer en schrijf dewijle ick aen den heer van Hooijncop van sijn soons sieckt oock schrijve moet hier met adieu mijn gebiedenis aen mijn edele vader en de vrinde”.
“Met haest uit Bourges den 26 September 1638” [onder Parijs].
(Inv.nr.916).
indispositie = indisposition, ongesteldheid
gebiedenis = gebieterisch, gezaghebbende.
1) tante Theodorica de Cocq van Delwijnen (XII a-8).
Hier volgt een brief van Adriaen de Cocq van Delwijnen aan zijn vader Johan:
“Aen den Wel Edelen Joncker Johan de Cocq van Delwijnen,Heer tot Wadenoden”.
Mijn Heer,
Ick kan niet late om u e [U Edele] te schrijve als dat wij met goede gesontheijt en sonder enich perikel op See hier geariveert sijn. Wij gingen donderdaex smiddaex sijel en ware saterdaeg smorgens daer. Wij ware altesame seer bedroge, wij meijnde den heer van Oosterwijck daer te vinde en het was monsieur Bestrade een Fransse Capitijn die ging van wegen den prins van Oraenien 1) in commissie naer Vrancrijck, en toeve scheep ware moeste wij wel met. Wij meijne toecomende woensdag naer Parijs te gaen met den bode en hope met de hulp van Godt toecomende Sonnendach daer te sijn, dan sal ick u e schrijve hoe dat we over gekome sijn en in wat stadt dat u e de brieve bestelle sult die u e aen mijn schrijve sult. Wij solde geern naer den heer van Oosterwijck gewacht hebbe, maer ware seer bedroge. Het andere geselschap wol oock niet langer wachten want daer was wijnich hoops tot sijn vertreck. Voor doit mael weet ick niet meer te schrijve hier. Met den heer bevole mijn gebidenis aen mijn lieve moeder en aen alle goede vrinde”.
UE dienstwillige soon Adrianus de Cock van Delwijnen”.
Met haest uit Calis
den 28 april (...) (onleesbaar).
[p.s.]
ick heb noch enen brief met Winsen bestelt die misschien wat
eer sal komen”.
1)Frederik Hendrik prins van Oranje, graaf van Nassau, gehuwd
met Amalia, gravin van Solms.
Frederik Hendrik van Oranje Nassau |
Amalia, gravin van Solms |
Brief van Adriaen de Cocq van Delwijnen aan zijn moeder Adriana van Beynhem:
“Aen Mevrou van Wadenoden tot Wadenoden”.
“Mevrou mijn beminde moeder. Ick kan niet laete om u e te schrijve mijn goede ghesontheijt, verhoopende dat u e wederom
voorgaende starchte en adetit sult gekrege hebbe, voorst dat ick van meijnninghe ben naer een ander stadt te gaen. Het is mij leet heb gheselschap van monsieur Winse en voor enigh tijdt te moete verlaete terwijl sijn ede forces noch niet en heeft om sich op de reys te kunne geven, maer sal mij in het gheselschap van monsieur Fronesteijn enAmstel begeve die tegenwoordich oock noch hier sijn, om mergen (Soo ‘t Godt belieft) de reijs aen te neme, en sal niet manquere soo haest als ick in een plaets sal gekomen sijn daer ick stil meijnt te blijve u e alles over te sschrijve.
U e hadt in u brief van mijn begeert te wille over schrijve wanneer ick wissel saude trecke, hetwelck ick van meynninghe ben binne 4 of 5 weke ghelijck ick in de voorgaende brief aen mijn vader gheschreve heb, hier passeert niet nieuws, ondertussen verwachtende u e schrijvens, sal ick blijve,
Mevrou
Ue onderdanighe soon
Adriaen de Cock van Delwijnen”.
“Datum
Bourges den
22 november
163(..?) (8?)
[P.S.] “Mijn recommandatie aen alle
bekende hier met adieu”.
(Inv.nr.916).
Brief van Adriaen de Cock van Delwijnen aan zijn zwager Cornelis van Gendt *) :
“Monsieur mon frere,
Ick hebbe Uw edele brief ontfangen,
in den welcke ick versocht worde op donderdach
wesende 13 november olde tijt tot Nimmege te
koome, om het houwelick tussen U edele ende
joffrouw Judith van Merode, neffens andre vrinden
te helpen sluijten, welcke alliancie mij ten hooxten
aengenaem is en wensen U edele neffens U edele
bruijt hiermede volkoome contentement ende
binnens jaers eene jonge soon en hebbe bij aenvanck
des briefs mij gereet gehouden om U edele versoeck
op den aenbestemde dach te koome volbrengen,
maer dewijle mijn wijf nu voor eenige daghen wat
veranderinx heeft beginnen te voelen en van dach tot
dach wat jonx verwachtende is, soo sal dese diene
tot excuse van mijn uitblijvens en mede tot verseke-
ringe, dat ick in alle andre voorvallen de altijdt sal
bevonde worde die ick mij noeme, mijnheer mijn
broeder,
U edele dienstwillige broeder
Adriaen de Cock van Delwijnen”.
“Wadenoijen
den ... november,
1651”.
Inv.nr.985).
*)Cornelis van Gendt, (zn.v. Barthold en Elisabeth van Giessen), geb. ca 1617, overleden na 1682. Heer van Loenen en Neerijnen,
ambtman van Bommel, Tieler- en Bommelerwaard (1655-1682).
Huwt 13-11-1651 te Nijmegen
Judith van Merode, (dr.v.Floris, heer van Rummen en Margaretha van Gendt). Dit echtpaar kreeg 3 kinderen, te weten:
- Maria van Gendt, vrouwe van Loenen
- Floris van Gendt
- Margaretha (Margriet) van Gendt, zij erft Waardenburg en Neerijnen.
Lijst, opgesteld door Adriaen de Cock van Delwijnen, van goederen en jaarlijkse inkomsten onder Delwijnen, Driel, Kerkwijk en Wordragen, behorende aan vacarieën te Delwijnen en Kerkwijk, waarmede hij in 1658 Evardt van Hemert heeft begiftigd. (2e helft 17e eeuw). (Het betreft hier vicarie-goederen van Delwijnen).
“Goederen en jaerlixse inkoompse specterende tot dese naerbenoemde vicarien wae mede ick Evardt van Hemert*) op den 15 sebtembris 1658 begifticht hebbe.
Inden eerste die Ficarie gefundeert in de kercke tot Kerckwijck op onse lieve Vrouwe Altaer -15 morgen- eerstelick vijftien morgen lants gelegen op Delwijnen tussen die [Brakelse] stege oostwaerts; vierdenhalve goude Engelse Rijnse gulden erfthijns verschijnende jaerlix opden eerste dach van May en gaende uit -9- morgen gelegen op Delwijnen in den Rampert vermogens schepentijnsbrief, noch twe gulden thijns uut Aert van Bommels hoffstadt tot Kerckwijck gelegen tussen Aert Pouwen oostwaert en die gemeyne straet westwaert, verschijnt Petri ad cathedram modo David Aertse.
Tot dese voorschr 15 morgen lants behorende 39½ voeten dijc op Aelst in de Lenardt gelegen;
De vicarie gefundeert op ‘t Huys te Delwijnen behoerende dese goederen: -11 morgen-
Ellif morgen landts int Loo broec gelegen op Delwijnen met de steechschouw dat uutgaet op die gemeijne straet teijnde Everdt van Doerns landt;
Die ficarie op ons lieve Vrouwe Altaar in de Kapelle tot Delwijnen behorende dese goederen: -8 morgen- ½ hont.
Inden eersten uut Mollen hofstadt op die wetrin thijns 4 Philippi Bourggoense schilden en een quart, of soo veel als den schepenen brief inhalt;
Item uut Jacob Janssen hoffstat thijns ses alder vleemse; Item 3 morgen lants geheyten den Heernick aen die Welse weteringe of sluys gelegen;
Item 2 hont lants gelegen op die Ringelmeer;
Item 5 hont lants gelegen in die gemeynte tot Delwijnen tussen Wouter Gijsbertse aen beyde sijden; Item 1 morgen oock in die gemeynte t’eynde die Gemeyne Steeg bij Wouter Gijsberts gebruyckt;
Item 9 dallif (8½) hont lants op geen eynde oostwaert naest gelegen inde selvige camp;
Item 5 hont in dat hoernixken.
Die ficarie des heylige Cruys Altaer gefundeert in de Capelle tot Delwijnen behorende dese goederen: -12 morgen-, 5 morgen lants op Delwijnen int Wels hamhe gelegen noortwaert d’errifgename van Johan de Cock van Delwijnen genaempt den Ottercamp, suytwaert die Drielse Wetering; 9 morgen gelegen op Delwijnen aen gheen eynde tussen die canonicke van Bommel oostwaert en Westwaert erffenissen;
8 hont landts op Delwijnen gelegen int Rolleken tussen die Weteringe suytwaert en Wouter Gijsberts erfgenaemen noortwaert;
1 morgen in sodanige grootte als hij met Reest op Driel gelegen is in die Crom hoef oost-waert en suydwaert Hendrick de Gier, noortwaert de gemeyn Steech;
9 omtrent 9 hont op Stroyacker tot Wordragen tussen erfenisse den Costerije van Ammer-zoyen en Gielis Gijsbertse, tot dit goet behoort een roij dijx of 20 voet tot Hemert tegens Huygmans hoffstadt gelegen en noch een halve roij tot Aelst of negen voeten dijx bij Harmen Dirxse gelegen.
Die ficarie gefundeert op saincte Nicolaes Altaer in de Capelle tot Delwijnen behoeren de naer genoemde goederen: -10 morgen-.
2½ inder eerste dorhalve morgen landts gelegen in de gerichte van Ammerzoyen in die negen morgen streckende aen die Weteringe boven saincte Crijns boom;
2 morgen of daer omtrent, geheten Brugs camp daer aen gelegen;
Item 16 hont in die uuterwey tussen may Aerts aen d’een sijde oostwaert en Cornelis Gijs-bertse west; noch 5 hont die Lijs Egens plach te gebruycken;
Noch 4 hont landts soo groot en clijn als die daer gelegen sijn geheten die clijne weij; noch ½ eene halve morgen achter Crijn Cock gelegen, noch 2 hont omtrent of soo groot of clijn die daer gelegen sijn in die Gheerden.
(Inv.nr.1220).
*) De vermelde Evardt van Hemert is zeer waarschijnlijk
Evardt (Everhart),(Evert) van Hemert
(zn.v.Eustaas en Everharda van Baersdonck, genaamd
Mom, dr.v.Everhard en ... van der Wijck).
Evardt leeft of komt voor van 1652 tot 1665 en
huwt
Maria van Bronckhorst
(dr.v. Willem heer van Hulsen en den Alden Avezaath,
en Elisabeth van den Bongard, dr.v. Berend en Maria
van Reede), overleden 27 september 1690
(RpvN.p.104 en 206).
Het echtpaar Adriaen de Cocq van Delwijnen en Anna van Gendt schenken aan de Ned. Hervormde kerk te Wadenoyen een zilveren avondmaalbeker en een zilveren broodschaal met gegraveerd alliantiewapen “De Cocq van Delwijnen - van Gendt”.